Alphonsus Joannes Maria Diepenbrock


Alphonsus Johannes Maria Diepenbrock, afkomstig uit een cultureel en artistiek zeer ontwikkelde Westphaalse, katholieke familie, maakte al op jonge leeftijd kennis met allerlei uitingen van het cultuurleven. Zijn belezenheid was groot en behelsde onder meer de Duitse klassieken en Nietzsche. Hij speelde al vroeg orgel, piano en viool; ook zong hij in een a-capellakoor. Na zijn gymnasiumopleiding ging hij echter aan de Universiteit van Amsterdam klassieke filologie studeren. In 1888 promoveerde hij summa cum laude en was korte tijd leraar te `s-Hertogenbosch. Hij publiceerde tevens in verschillende tijdschriften artikelen over muziek, schilderkunst, literatuur, politiek en cultuurgeschiedenis. Gaandeweg ging hij zich meer toeleggen op de muziek. Reeds tijdens zijn Amsterdamse studententijd schreef hij naast klavierwerken enige werken voor koor a-capella.

Twee stijlen zijn omstreeks 1880, toen hij zich als componist begon te ontplooien, duidelijk van invloed geweest. Enerzijds de Wagner-chromatiek (Duitse Romantiek) met haar instrumentale veelkleurigheid en subjectieve expressie en anderzijds de strenge Palestrina-stijl (Renaissance-polyfonie). Beide hebben in de eerste periode een duidelijk stempel op Diepenbrocks stijl gedrukt. Zo was hij een belangrijke pionier bij de herontdekking van de Nederlandse 16e – eeuwse polyfone muziek. In “Hymnen an die Nacht” en het “Te Deum” wordt deze synthese goeddeels verwezenlijkt. De melodie is vaak sterk chromatisch, de koorstijl in feite homofoon, doch polyfoon verlevendigd door middel van voorhoudingen, doorgangsnoten, syncopen e.d.. Een voorkeur voor hoge stemligging geeft aan deze stijl iets zwevends en dat past goed bij de gevoelsinhouden van Diepenbrock, namelijk het hymnische en het nachtelijke, maar ook het beschouwelijke en mystieke. Het “Tantum ergo Sacramentum” (1901) voor koor en orgel is daarvan een duidelijk voorbeeld.

Het was het verenigen van de zuiverheid van de oude polyfonie met de eigentijdse sensuele kunst. Dit streven naar uitersten was voor de censorencommissie van de rooms-katholieke kerkmuziek reden om zijn “Hymnus de Spiritu Sancto” (1906) over de tekst Veni Creator Spiritus af te wijzen omdat er in een bepaalde passage een reminiscentie aan Wagners “Tannhäuser” aanwezig zou zijn. In de concertzaal werd zijn reputatie vooral gevestigd toen tijdens het Nederlands Muziekfeest in 1902 het “Te Deum” werd uitgevoerd, maar in kringen van de kerkmuziekcomponisten golden de beginselen van de Nederlandse Gregoriusvereniging. Deze was op dat moment zelf een afspiegeling van de in 1867 gestichte Deutsche Cäcilienverein te Regensburg en proclameerde katholieke kerkmuziek die uitsluitend gebaseerd was op het Gregoriaans en de Palestrina-stijl. Chromatiek was voor de vertegenwoordigers van deze richting onaanvaardbaar. Omstreeks 1909 gaat de stijl van Diepenbrock zich gaandeweg meer richten op Franse (Debussy) voorbeelden.

Na zijn dood droeg het Diepenbrock-fonds zorg voor de uitgaven van zijn muziek, bestaande uit bijna uitsluitend vocale composities. Diepenbrocks litteraire belangstelling en zijn filologische studie zullen hier wellicht mede toe hebben bijgedragen

Zie ook: